Welkom op deze website
Inleiding.
Na het tijdperk Bovy-Meillander breekt er een heel nieuw tijdperk aan voor de " Koninklijke Opera van Gent " Na de moeilijke opstart van de Gentse opera na de bevrijding in september 1944 en de perikelen tijdens de Bovy periode tot 1955 is de overgangsperiode met Meillander er een van relatieve rust. Na de directie Meillander belanden we in een totaal nieuw tijdperk in 1961. Een van strijd maar ook een van bloei in het cultureel landschap van de lyrische kunst, en dit voor wel bijna 13 jaar onder de directie van Karel Locufier in 1961.
Hoewel we spreken van relatieve vrede gedurende die periode kende de aanvang enkele turbulente jaren voor de " Koninklijke Opera van Gent die in zijn bestaan bedreigd wordt. Tot twee maal toe wordt er een aanslag gepleegd op de werkingssubsidies van deze koninklijke instelling. Eerst in 1961 tracht de directeur van de Munstschouwburg alle subsidies voor de Belgische Lyrische Kunst naar zich toe te trekken om de financiële put van de Munt op te vullen. Nadien werd dit probleem opgelost door de stichting van de " Nationale Opera " . Het lukt dus niet en de overige operahuizen in België blijven toch over hun subsidie beschikken. Voor Gent was dit voor het speeljaar 1961/62 5.412.000 Bfr. van het rijk, 425.000 Bfr. voor de provincie en voor stad Gent 4.404.529 Bfr. dus in totaal 10.241.529 Bfr. Dit zou verder evolueren in de directie-periode van Locufier, in 1972/73 was dat al 40.546.180 Bfr. Dit zou nu ongeveer 1 miljoen Euo zijn . Er zou nog een tweede aanval volgen op de aangevraagde werkingsbudgetten in 1963 waarbij de subsidies voor de opera's van Antwerpen en Gent gehalveerd werden ten voordele van een " Algemeen Vlaams Lyrisch Toneel " . De subsidies werden echter vlug hersteld gezien de hevige protesten en het verzet van de Antwerpenaren en Gentenaars, daar beide steden er op stonden de eigen en trouwens geheel verschillende operatradities te behouden.
Opera in de taal van de componist.
Wat er ook van zij, de Nederlandse en Franstalige formule, in voege gebracht tijdens de directie-Bovy, bleek onhoudbaar geworden. Het was onmogelijk alles in het Nederlands te geven wegens de tegenkanting van het Gentse operapubliek . De vereniging " Vrienden van de Lyrische Kunst " opgericht door Adolphe De Meyer (1930-2019) tijdens de directieperiode van Meillander, hadden de Gentse operabezoekers onderworpen aan een referendum, waarbij gekozen moest worden tussen opvoering van alle werken in het Nederlands of de opvoering van alle werken in hun oorspronkelijke of originele taal. Op 292 stemmen waren er 3 voor de Nederlandse oplossing en 289 voor de opvoeringen in de taal waar de opera of operette is gecomponeerd.
Dit resultaat is zeer merkwaardig te noemen omdat de Gentse Franstalige bourgeoisie sinds lang dit niet meer genegen was, omdat dit Gentse Operahuis niet meer als voornaam werd beschouwd, dit huis was al enkele decennia na de WO II veel volkser geworden en er dus een gans ander opera- en operettepubliek was bereikt. Het toont anderzijds ook aan dat de Gentse operatraditie veel meer berustte op zang en op acteren dan op literaire en nationale bekommernissen. De conversie van het Italiaanse repertorium in het Italiaans en van het Duitse repertorium in het Duits en zelfs het Russische repertoire in het Russisch, werd door de directie Locufier dadelijk in gezet. Wat belangrijks is: dit werd door het Gentse operapubliek gretig aanvaard en aangemoedigd. Dit weerspiegelt zich vooral in de publieke opkomst van gemiddelde zaalbezetting van 250 naar 800 bezoekers per voorstelling, op 1 jaar tijd verdubbelde het aantal abonnementen. De realisatie van dergelijke nieuwe aanpak verliep in het begin niet zo vlot als men had gehoopt, in het begin moesten het koor en de kleine rollen die aan de koristen werden toevertrouwd volledig omgeschakeld worden. Gelukkig hebben Gentenaars een merkwaardige aanleg voor het aanleren van talen en de buitenlandse zangers hadden daar al helemaal geen moeite mee, ook onze eigen Gentse solisten hadden dit probleem niet. Ondanks hun inzet en attitude is het immers onmogelijk het hele repertoire ineens om te zetten omdat er iedere week een nieuw werk op de affiche stond. Dus in het begin van Locufier zijn directieperiode werden ook nog sommige werken zoals " Die Fledermaus " en " Das Land des Lächens " in het Nederlands gebracht. Niettemin verdubbelde het aantal vertoningen. Deze evolutie was onstuitbaar geworden.
Het nieuwe repertoire.
Gedurende de eerste vier jaar van de directie Locufier werden volgende werken voor het eerst opgevoerd " Let's Make an Opera " van Benjamin Britten, " L'Heure Espagnol " van Maurice Ravel, " Simmon Boccanegra " van Giuseppe Verdi, " Eugen Onegin, Pique Dame " van Tsjaikovsky, " Lud Gigdiga " van de componist Paraschkev Hadjieff en " Boris Godoenow " van Moussorgski telkens in de origenele versie. Deze vier laatste werken werden verwezenlijkt in samenwerking met de Opera van Sofia, waarvan een belangrijk deel van hun gezelschap jaarlijks te Gent gasteerden. Onze Vlaamse huismezzo Yola De Gruyter had ook zelf een bijzondere aanleg voor de Russische taal, want ze zong belangrijke rollen in deze Russische werken. Ook gasteerden bepaalde Bulgaarse zangers in het Italiaanse repertoire, dan zongen ze ook Italiaans. Met de kennismaking van het Russische repertorium, is er ook een ander merkwaardig feit dat er ook vele heropvoeringen geprogrammeerd waren van grootmeesters uit de Italiaanse belcanto onder andere van Vincenzo Bellini met " La Norma ", "La Somnambula " en " I Puritani ". Wat het Franse repertoire betreft werd " Don Quichotte " in 1961 met veel succes hernomen. Ook nog de reeds lang vergeten werken zoals " Le Postiljion du Longumeau ", " La Fille du Regiment " , " Le Châlet ", " Les Dragons de Villars " en " La Damme Blanche ".
Ook Vlaamse werken wil ik vermelden die dan in het Nederlands gebracht werden onder andere " De Bruid der Zee " van Blockx, " Princes Zonneschijn " van Gilson en " Anne-Marie " van Veremans, naast de operette " Sepp'l van Hullebroeck. Hierdoor kreeg de Opera van Gent een heel eigen identiteit, net zoals Antwerpen die al hun opvoeringen in het Nederlands brachten.
Een jonge Vlaamse schare solisten werden aangeworven.
Zo debuteerde in die periode ook een totaal nieuwe generatie jonge Vlaamse of Gentse zangers die aan het Gentse conservatorium studeerden . Zo werd er de Opera te Gent heel wat nieuwe en begaafde talenten ontdekt zoals de sopranen Georgette Cooleman, Mady Famel, Erika Pauwels, de lichte sopraan Hilda De Groote die later aan de Weense Staatsopera vast verbonden zou worden. Zij debuteerde juist zoals Elisabeth Verlooy als kind in de rol van Olympia in " Hoffmans Vertellingen ". Ook de tenor Felix Vander Heyden werd toen ontdekt. Onder nog andere Belgische zangers die voor het eerst te Gent optraden vermelden we de sopraan Raymonde Serverius, de mezzo Ira d'Ares met Griekse roots en die te Antwerpen werkzaam was onder de directie Nina Bolotine, de tenor Emiel De Jonghe had Zwitserse roots.
Als buitenlandste gasten moeten we vermelden Carla Ferrario, Marijke van der Luyt, Maria Matyas, Margeret Mas, Liselotte Becker-Egner, Françoise Louvay, Irène Sicot, Maris Petrignoni, Paulette Chalanda en Anna Maccianti, de tenoren Henri Legay, Peyo Garazi, Johan van der Zalm, Henri Bohner, Giammi Del Ferro, Ettore Babini, Jacques Pottier en Tony Poncet. De baritons André Jonquéres met daarbij de Bulgaarse gasten Katia Giogieva, Julia Wiener, Maria Bokachek en Mathy Pinkas, de mezzo Lilli Yordanova, de tenor Todor Kostov, Lubomir Bodurov en Kiril Dulguerov en als bariton Assem Selimski en de bassen Boris Ignatov, Kostadin Schekerlyski.
Tijdens het speelseizoen 1965/66 vierde de " Koninklijke Opera Gent " zijn 125 jaar jubileum het 75ste en 100ste bestaansjaar had men niet kunnen vieren omdat dit telkens samen viel met een wereldoorlog. Er werd geen plechtige zitting gehouden maar het hele seizoen werd geplaatst in het teken van die verjaardag met een tentoonstelling over de geschiedenis van het lyrische toneel in Gent in de gangen van het gebouw als bijdrage van de stad. Dit viel samen met de publicatie van het boek " Cultureel Jaarboek van de Povincie Oost-Vlaanderen 1964 " als bijdrage van de provincie " Het Lyrisch Toneel te Gent " auteur Guy Verbiest. Dit seizoen kan beschouwd worden als een van de schoonste speelseizoenen ooit in de geschiedenis van de K.O.G. Ons Operahuis stond toen aan het toppunt van zijn artistieke mogelijkheden zowel op Nationaal als op Internationaal vlak.
Bij het overzien van dit jubileumjaar 1965/66 wordt men duizelig : 21 verschillende opera-producties, 13 verschillende operetten en daarbij nog twee gala belcantoconcerten en twee slotconcerten voor opera en operette, dit met slechts 7 maanden speeltijd. Met daarbij nog gasten van zowel nationale en internationale allure. Vedetten zoals Nikolai Nikolov, Simonne Couderc, Tony Poncet, Gilbert Dubuc, Marco Stecchi, Christiane Jacquin, Henry Legay, Magda Ianculescu, Mady Mesplé, Rudolf Schock, Atzuko Azuma, Carla Ferraro, Hilda De Groote, Jacqueline van Quaille, Erika Pauwels, Jacqueline Du Lac, Felix Vander Heyden, uit Sofia Assem Selimski, Dimitri Inolov , Todor Kostov, Lubomir Bodurov enz....
Het artistieke hart van K.O.G.
Karel Locufier was tijdens zijn directieperiode het artistieke hart van het Gentse operahuis. In de eerste plaats wens ik aandacht te vestigen aan het vertrouwen dat hij schonk aan zoveel jonge artiesten uit eigen land. Het was voor hem voldoende dat zij een mooie stem en een behoorlijke scénische présense hadden. Hij zag direct wat iemand waard was en hij kon zelf zorgen voor de verdere opleiding. Hij schreef met fierheid bij de inleiding van zijn jaarprogramma van het speelseizoen 1965/66:
" uit eigen middelen hebben we de jongste jaren elementen naar voor gebracht die bewezen hebben dat zij kwaliteiten te over bezitten om een grote carrière te maken " .
De " Koninklijke Opera Gent " was in die periode het enige operahuis in België dat prat mocht gaan zoveel jonge artiesten van eigen bodem een kans te bieden hun weg te gaan buiten hun eigen enge landsgrenzen. We spreken hier in het bijzonder over Hilda De Groote die hij volledig zelf had klaargestoomd en die zich ontpopte tot een wereldster met internationale allure. Het is trouwens op het einde van dat jubileum jaar dat ze auditie deed aan de " Weense Staatsopera " en er geëngageerd werd. Hilda bleef ook haar ganse loopbaan trouw aan haar operahuis waar ze zoveel aan te danken had. In haar vrije dagen zal ze blijven optreden te Gent en ook in het " Festival van Vlaanderen tot het einde van haar loopbaan 2010.
Het is een indrukwekkende lijst artiesten die tijdens zijn directieperiode de kans kregen er hun debuut te maken. Ik vernoem er maar enkele die het waar gemaakt hebben. Georgette Cooleman, Jacqueline Du Lac, Jeanine Martony, Maria Teli, Blanche Bergman, Erika Pauwels, Lydia Lesage, Claude Clery, Marceline Keirsbulck, Pierre Lanni, Felix van der Heyden, Frank ten Bos, Koen Crucke, Pierre Fisscher, Jef van den Berghe, Jan Joris, Antoon Haeck, hierbij vermelden we nog niet de Belgische artiesten die reeds vroeger voor de K.O.G. werkten.
De buitenlandse artiesten die door Locufier werden aangeworven was al even indrukwekkend hier volgen enkele van de belangrijksten: Carla Ferrario, Anna Maccianti, Atzoko Azuma de eerste oosterse Butterfly en Iris in Gent, zij zong later ook aan de Metropolitan Opera van New York. Amelia Benvenutti, Birgit Sarata, Ottila Mere, Françoise Garner, Antoinette Tiemessen, Michèle Vilma, als tenoren Giuseppe Todaro die later naam maakte als vervanger na Louis Mariano's dood in 1970 en die zijn ganse loopbaan in Frankrijk uitbouwde en er samen met zijn vrouw een operetteschool opstartte. Gilbert Py, Wim Koopman, William Du Pré die ook aan de Metropolitan opera gezongen heeft. Charles Burles, Peter Gugalov, Willy Müller en als baritons André Jonqueres en Marco Stecchi als bas Christian Potanier.
We merken ook enkele grote internationale namen op die toen wereldsterren waren zoals onze eigen Rita Gorr, Tony Poncet, Rudolf Schock, Louis Mariano, Mady Mesplé en Albert Lance. Locufier deed in noodgevallen een beroep op impresario's. Er waren ook dikwijls internationale impressario's in de zaal die jong talent kwamen spotten.
Het lyrische programma was ook in die periode tussen 1965 en 1972 buitengewoon uitgebreid, dit kwam vooral door de formule van de wekelijkse première om de veertien dagen een opera of een operette telkens goed voor drie à vier voorstellingen en ook vooral door zijn progressieve verlenging van het speelseizoen eerst 7 maand dan vanaf 1971 10 maand en op het einde van zijn directieperiode speelde het Gentse operahuis 10 maanden per speelseizoen, dit is wel 12 weken langer en zes premières meer.
De programmatie.
Men programmeerde " revivels " van belcantostukken zoals " la Norma ", La Sunambola " , " I Puritani " , " Nabucco ", " Macbeth ", " Ernani ", " Lucrezia Borgia " , " I Vespri Siciliani ", " Iris", "Don pasquale "," L'Arlisiane ", " in het slavische repertoire " Pique Dame " , Boris Goudonov ", " Rusalka ", " Prins Igor " . Wat opera's betreft uit de 20ste eeuw vinden we " l'Heure Espagnol" , " Let's make an Opera " en " Peter Grimmes " , " Die Tote Stad " en " Das Wunder Der Heliane " van Korngold. De creatie van een Belgisch werk " Triptiek " drie éénakters van Nestor Eemans op muziek van Berthe di Vito-Delveaux. In 1970 " Opera D'Aran van Gilbert Becaux als gast voorstelling door de " Opera de Wallonie " van Luik.
Guy Verreist schrijft in zijn boek " Het Lyrisch Toneel te Gent " van 1965 - 1981 , dat de grote afwezige Mozart en Wagner waren , hij zeg ook dat Locufier een hekel had aan de Duitse zangschool. Ik kan die stelling niet bijstaan omdat ik me herinner dat ik in de Locufierperiode toch een zéér mooie voortelling heb meegemaakt van " Die Zauberflöte " van Mozart in 1962 in het Duits met Jan Verbeeck als Tamino en Georgette Cooleman als de koningin der nacht. Later in 1969 heb ik die opera terug gezien maar nu een gastvoorstelling, in het kader van het Festival van Vlaanderen, door het Mozartgezelschap van " Mozartoper Salsburg. Dit zelfde gezelschap heeft ook in de Lofcufierperiode de " Die Entfüring aus dem Serail " gebracht op 1 september 1969 en op 17 februari 1970 telkens voor één gastvoorstelling. En herinneren we zelfs dat Karel Locufier zelf , tijdens WO II de rol van Belmonte vertolkte aan de zijde van Marcelle Vernay als Blondje op 3 mei 1942. Dus zo erg tegen de Duitse zangschool zal Karel Locufier wel niet geweest zijn. Wat Wagner betreft vind ik ook tijdens het speeljaar 1963/64 een vertoning van Die Walküre " in het Duits ook met Jan Verbeeck als Siegmund en Yola De Gruyter als Fricka onder de leiding van Jef Nachtergaele en dit nog eens in april 1972. Ook in 1961 vind ik een programmatie van " Der Fliegende Holländer ", want Karel Locufier was in die periode naar Bayreuth geweest en had er een ontmoeting met Wieland Wagner en toen is zijn interesse voor Wagner wel aangescherpt. Ik kan er wel inkomen dat hij deze opera's van Wagner wel moeilijk fond om met zijn gezelschap, dat om de week een première moest verteren, jaarlijks een Wagner opera te programmeren.
Wat het Franse repertoire betreft herinnir ik me nog in 1967 een herhaling van de Belgische première uit 1959 van " les Dialogues des Carmelites met Maria Balhant, Wilma Driessen, Gery Brunin (ook Bruninx), Lucienne Delveaux, Jacqueline Du lac, Yola De Gruyter,en Mimi Daemers, maar dus ook in het kader van " Het Festival Van Vlaanderen " . Wat we zeker als klassieker niet mogen vergeten te vermelden is in 1970 " Orfeo et Euridice " nog eens geprogrammeerd werd met Rita Gorr, Lia Rottier en Hilda De Groote een fenomenale voorstelling, het was toen van 1945 geleden dat deze opera van Gluck werd opgevoerd toen nog met Nina Bolotine,Yvonne Isaye en Andrea Nevry.
Op het operette repertorium stonden nochtans veel Weense en Duitse werken. Niet alleen de klassieke, maar ook de minder bekende werken kwamen aan bod. Een van de voornaamste operettevertolkers waren Wilma Driessen en Antoinette Tiemessen zij zou later op tournee gaan met Marco Bakker en in Nederland regelmatig op de televiesie verschijnen. De Franse operette achtte Lucufier niet interessant genoeg voor het Gentse publiek dan bedoelde hij vooral de vaudeville operettes van Jacques Hoffenbach. Op enkele werken na die toch op het podium kwamen zoals " Les Mousquetaire au Couvent " van Vernay en " Les Saltimbanques " van Ganne en toch ook de " Operettes à grand spectacle " zoals " La Belle de Cadix en " le Chanteur de Mexico " hier gebracht met het gezelschap van Louis Mariano.
De musical had hier nog geen ingang gevonden in de K.O.G. alhoewel Locufier er van droomde " My Fair Lady " met Hilda De Groote en Romain De Coninck te brengen, dit is er nooit van gekomen. Hij droomde er ook van een volwaardige Vlaamse operette te lanceren , vandaar de creaties van de " Paradijsvogels " van Louis De Meester en " de bruiloft van Don Juan " deze kenden echter geen blijvend succes wegens de te vooruitstrevende muziek.
De dirigenten uit het Locufier-periode, waren vooreerst Robert Ledent, die uit de Munstschouwburg overgekomen was, en nadien de Gentenaar Jef Nachtergaele (1928-1980) waren nog echt lyrische meesters, d.w.z. dat zij na de ouverture het orkest zo ingetogen onder controle hielden of niet toelieten de solisten te overstemmen, want in Locufier zijn directieperiode was er hoegenaamd nog geen sprake van electronische ondersteuning van de solisten. De podiumprestaties gebeurden nog altijd zuiver akoestisch met andere woorden men moest KUNNEN zingen als men aan de Gentse opera werkte.
Jef Nachtergaele en de gastdirigent Julien Mestdagh (1922-2009) maakten zich bijzonder verdienstelijk door hun forse bezieling van de vele creaties en opvoeringen. In die periode werden er vele piraat opnamen genomen die nu sterk gezocht worden door verzamelaars van historische opnamen die men kon vinden van " Die Verkaufte Braut ", " Eugen Onegin ", " La Juive ", " Les Huguenots " enz... Sommige zijn nu nog te vinden op de Amerikaanse markt meestal online. Na zijn ontslag aan de K.O.G (1974) maakte Jef Nachtergaele zich nog verdienstelijk als directeur van de " muziekacademie van Gentbrugge. Na een langdurige ziekte overleed hij op 10 april 1980.
Het operaorkest stond op een behoorlijk peil, wat bewezen wordt door het feit dat nagenoeg alle solisten van het " Belgische kamerorkest " , opgericht sedert 1958, het " Festival Van Vlaanderen " opluisterden onder de leiding van Georges Maes, uit de schoot van het K.O.G. orkest kwamen. Het " Kamer Orkest van België " was ook Internationaal gewaardeerd en maakte tournees naar Wenen, Parijs, Lyon en Luxemburg. Later zou dit orkest overgaan in " I Fiammignhi " onder de leiding van de Gentenaar Rudolf Werthen die in 1974 laureaat was aan de " Koningin Elisabeth wedstrijd " voor viool waar hij samen met Edith Volkaert de finale betwisten ze werden respectievelijk 5de- en 7de prijs.
Het koor was wel een stiefmoederlijk probleem omdat er veel oudere leden waren die Locufier, sociaal bewogen zoals hij was, niet op straat wilde zetten. De koordirigent was aanvankelijk Piet Tuypens die in 1968 overleed en opgevolgd werd door Liane Soudan.
In het seizoen 1966/67 werd de reeds lang verwachte kwaliteitsverbetering ingezet door het aanwerven van de nieuwe balletmeester Louise Deveaux, en ook een ganse reeks nieuwe dansers onder meer Willa Deutch en vooral Marie-Louise Wilderyck, die later sterdanser van het " Ballet van Vlaanderen " werd. Haar optreden als Hectare in Macbeth was de springplank voor haar vertrek in 1968 naar Graz.
Voor de regie beschikt Karel Locufier in de eerste plaats over zichzelf, Charles Janssens en Jean Laffont voor de opera's en het duo Mia Clein (Locufiers echtgenote ) en Jef van der Straeten... Karel Locufier had regie geleerd bij Dalman in de " Koninklijk Muntschouwburg ". Hij respecteerde ten volle de traditionele toneel-rekwisieten-en personenschikkingen, inbreuken tegen deze regels beschouwde hij terecht als aanleidingen tot vocale en muzikale fouten. Verder beschouwde hij de decors en de regie als louter functionele elementen op zichzelf. Zijn regies waren dus niet bevallig maar fors en sober. Hij realiseerde wel spectaculaire effecten wanneer dit gevraagd werd door de partituur. Hij was vooral echt een theaterman. Ik zie nog in " Tiefland " Peter Gugolov in volle actie een sprong van wel vijf meter diep maken op een scéne in een graanschuur, zijn val werd gebroken op enkel strobalen. Nog als geslaagde regiemomenten in " La Forza Del Destino ", " Die Walkure ", en " Dialogue Des Carmélites " maar " Tiefland " is mij altijd bijgebleven.
Ook Charles Janssens was een speciale figuur, geboren in 1932. Hij werd voorbereid op zijn taak van operaregisseur door grondige studie en ervaring in de filologie en de dramaturgie en ook in de muziek. Hij was sedert 1963 leraar aan het R.I.T.C.S. te Brussel. Vanaf 1962 in zijn debuut ontwikkelde hij een zeer persoonlijke regiestijl gekenmerkt door het samengaan van een soms expressionistische en een ook soms zeer abstracte vormgeving eventueel zelfs bijna zonder decor attributen, dikwijls zelfs met alleen kleureffecten. Als belangrijke regiemomenten herinneren we ons vooral " Fidelio " van Beethoven, " Peter Grimes " van Britten, " Die Tote Stadt " van Korngold, " Iris " van Mascagni, en " Madama Butterfly " van Puccini. Ook sommige slavische opera's werden onder zijn regie gespeeld ik herinner mij nog " Eugen Onegin " enz... De regie van Charles Janssens was één van de weinig meer elitaire bestanddelen van dit artistiek beleid van Locufier. Doelbewust wou Locufier het " eenvoudige volk " bereiken, niet de " intelligentia " noch de critici: hij noemde een recensent " Iemand die de gedachte van één persoon weergeeft, en die zijn plaats zelfs niet betaalt ! " Hij nodigde de minder bedeelden gratis uit op de volksvoorstellingen. Wanneer men hem wees op geraffineerde lyrische genoegens zoals bv. Monteverdi, dan beweerde hij dat het vooral het volk was dat tevreden moest zijn want dat het alleen zo was dat hij als concessionaris geen deficiet boekte. Zijn schouwburg moest vol publiek zitten niet alleen de tien eerste rijen bezet.
In 1971 publiceerde hij in zijn kroniek bij de aanvang van het seizoen. " Dat ik ondanks de vele moeilijkheden en vaak tegen de stroom in, bewezen heb dat lyrische kunst meer leefbaar is dan ooit voordien, dat cultuur geen product is van enkele uitverkorenen, maar voor de brede lagen van de bevolking moet toegankelijk gemaakt worden. " Hij was er van overtuigd dat de kunst voor het volk moet gegeven worden en uit het volk moet groeien, en dat de hoogste kunstmanifestaties effectief uit het volk geboren worden.
Meest recente reacties
23.11 | 07:47
https://basiaconfuoco.com/2016/11/02/la-gazza-ladra/
13.11 | 11:59
ik deed nog een componist er bij
https://basiaconfuoco.com/2018/02/14/romeo-en-julia-van-gounod-bellini-en-zandonai/
09.11 | 12:11
https://basiaconfuoco.com/2020/06/24/zelmira-van-rossini-ontroerend-mooi-totaal-vergeten/?fbclid=IwAR2tRY4KPE3Qp0I8CRdBMVsD3skHGdKFB7aPCAxGgwgnxO-PxnVlJhAVHs8
28.10 | 20:09
Altijd weer bijzonder interessant, Gilbert. Wat de eerste opname betreft van José Van Dam (in 'Deh vieni a la finestra' van Mozart): ik hoor de originele versie, met pizzicato-orkest en mandoline solo