" Le Grand Théâtre Gand ".
De bouw van het nieuwe theater van 1809- 1840.
Over de korte periode tussen de Belgische revolutie en de erkenning van de Belgische zelfstandigheid valt er niet zoveel te vertellen. De Belgische omwenteling enerzijds en de politieke zelfstandigheid anderzijds zorgden ervoor dat de culturele activiteiten op een laag pitje stonden.
De voormalige St.Sebastianusschouwburg was reeds afgebroken in 1837 en de Parnassusschouwburg was eigenlijk niet geschikt voor operavoorstellingen. Tussen het besef dat de schouwburg van Bernard De Wilde niet langer aan de noden van het Gentse operapubliek voldeed en de uiteindelijke keuze voor de plannen van de stadsarchitect Louis Roelandt (1776-1864) voor de realisatie van een nieuw operagebouw ligt een periode van 20 jaar. De moeizame besluitvorming over de definitieve inplanting, een al of niet vrijstaand gebouw op een centraal plein, heeft veel aarde aan de dijk gehad. De politieke wisselingen ten gevolge van de Belgische omwenteling van 1830 en het bijeen brengen van de nodige financiële middelen waren de voornaamste oorzaken van dit uitstel. Vanaf 1809 waren de onderhandelingen bezig voor een inplant aan het Recolettenplein, dat na afbraak van het gelijknamige klooster nog op een definitieve bestemming wachtte. Het zou nog tot 1817 duren vooraleer er door de publieke opinie een duwtje in de goede richting werd gegeven naar aanleiding van de eerste steenlegging van de Brusselse Muntschouwburg in maart van dit jaar.
De krant " le journal de Flandre oriental " die op 17 februari 1817 het bericht bracht van de Brusselse Muntschouwburg, maakte zich meteen een spreekbuis van de Gentse opera-abonnees door ook voor hun stad een gelijkwaardig initiatief te bespreken. De bestaande toestand kreeg een vernietigende analyse . De bestaande schouwburg was een krot een weelderige stad als Gent onwaardig, een stad zo rijk aan prachtige monumenten. Ten gevolge van de Belgische omwenteling lagen de plannen in de ijskast te wachten tot in 1834 alles in een stroomversnelling kwam. Na een reeks van moeilijke besprekingen in de gemeenteraad en het politiek steekspel tussen de burgemeesters Minne-Barth en de burgemeester Verhaege-De Nayer, en de twee architecten Pierre Goedgebuer(1788-1866) en Louis Roelandt (1786-1864) die ieder voor een andere inplant pleitten en de verwezenlijking er van, naar zich wilden toetrekken, werd er in de gemeenteraad besloten op 2 maart 1836 een nieuwe komediestraat ten uitvoer te brengen en op 18 maart 1837 werd de beslissing genomen de Sebastianusschouwburg te sluiten, en de slopingswerken op 6 mei te starten en op 8 juni 1837 werden de plannen van de stadsarchitect Louis Roelandt voor een L-vormige opera door de gemeenteraad goedgekeurd op 7 maart 1838. De bouwwerken van " Le Grand Théâtre " zouden duren tot 1842. De plechtige opening van de nieuwe theaterzaal zou officieel gebeuren op 30 augustus 1840. Het interieur zou pas volledig afgewerkt zijn in 1842.
De plechtige inhuldiging begon om 18 u. De toenmalige directeur Dengremont had gekozen voor een gevarieerd programma zowel vocaal als muzikaal, een vaudeville, een opera-comique, dans en tenslotte de uitvoering van Beethovens ouverture " Leonore ". Het publiek was ontevreden en verliet vroegtijdig de zaal. s' Anderendaags werd de opera " Le Postillon de Longjumeau " van Adam uitgevoerd voor een halfvolle zaal. Het nieuwe operagezelschap werd door het publiek niet denderend onthaald en Dengremont was wel verplicht naar betere zangers uit te kijken. Hij wist echter de legendarische tenor Espinasse (zong van 1840 tot 1847 te Gent) aan te trekken en deze zou het tij doen keren met de productie op 22 september van " La Muette de Portici " van Auber. Zoals bekend was deze opera de basis van het ontstaan van de Belgische omwenteling in 1830. In 1833 werd de voorstelling van deze opera in de Sebastianusschouwburg nog geboycot door de orangistische beweging, nu in 1840 liep de verstandhouding rimpelloos.
De nieuwe start.
De perikelen van 1840-1880.
Ter gelegenheid van de opening van de huidige " Grote Schouwburg " werden door het stadsbestuur allerlei schikkingen getroffen opdat de Gentse Opera een culturele instelling van niveau 1 zou worden. Zo verdubbelden ze de stadsubsidie tot 20.000 fr. dit zou onveranderd blijven tot 1875. In het laatste kohier werd de concessionaris opgedragen een volledig operadrama- en blijspelgezelschap te vormen evenals een volledig koor en orkest van 60 muzikanten op te richten. Een dirigent werd door de stad benoemd. Het speelseizoen moest van september tot april doorlopen. De speeldagen zouden voor de abonnementenvertoning op maandag, woensdag, vrijdag en zondag doorgaan, met eventuele losse vertoningen op andere dagen. Dit is tot lang in de 20 ste eeuw onveranderd gebleven alhoewel de maandag en de woensdagvertoningen dikwijls afgelast werden. Het is echter veel later dat de zondag matinees werden toegevoegd. Er bestonden verlaagde tarieven voor militairen en universiteitsstudenten. De abonnementen waren per jaar, per trimester of per maand. Voor iedere loge was een verantwoordelijke titularis, die betaalden logegeld voor het ganse jaar.
Schikkingen bij audities en debuten.
Het belangrijkste artikel 8 van de nieuwe reglementering van 27 augustus 1840 betreft de debuten. In het begin en tijdens de eerste maand van ieder speeljaar moest iedere artiest zich onderwerpen aan een soort examen een soort auditie voor het publiek. Een van de proeven zou een proefvertoning worden met aanwezigheid van het publiek. Het publiek zou beslissen door applaus of gefluit. Dit artikel werd afgeschaft en vervangen door een meer democratisch stemmingssysteem. Die stemming werd voorbehouden voor de abonnees.
Dit systeem deed de stormachtige avonden van het " oud-regieme " verdwijnen, maar bleek weldra zeer nadelig te zijn voor de directeurs en voor het algemeen artistiek peil van de instelling. Het Gentse publiek was toen zéér streng inzake de vocale kwaliteiten van de vertolkers en dikwijls werd het ganse gezelschap verworpen. Dan kon de concessionaris met de grootste moeite nieuwe artiesten aanwerven, met dit systeem was het bijna onmogelijk beginnende artiesten te laren debuteren. Dit systeem zou volledig afgeschaft worden in 1880. Dit is de reden waarom ik de periode 1840-1880 als een afgezonderd geheel beschouw.
De eerste directeur van de nieuwe schouwburg was Ch.Dengremont. Wegens de aantrekkingskracht van het nieuwe gebouw werd er gestart met een uitzonderlijk lang seizoen van 30 augustus 1840 tot 3 mei 1841. Het eerste programma bestond uit:
1) De " Leonora " ouverture van Beethoven.
2) Voordracht door de heren Blum en Vautrin.
3) Twee ballet-soli.
4) " La Chanoinesse " blijspel met zang van Scribe.
5) " Le Châlet " opera-comique van Adam.
6) Divertissement Villageois, ballet.
De poverheid van dit programma en de ongunstige stemming brachten Dengremont in moeilijkheden. Dit probleem werd dus opgelost met de komst van de tenor Espinasse. Het eerste seizoen 1840/41 behelsde niet minder dan 160 voorstellingen. Waar 6 opera's hun eerste opvoering kenden, " La Fiancée " (6) en " L'Ambassadrice " (5) van Auber, " Lucia Di Lammermoor " (11) van Donizetti, " La Juive " (13) van Halévy, " Les Hugeunots " (5) van Meyerbeer, " Le Brasseur de Preston " (2) van Adam. Naast deze nieuwe werken werden er nog 28 andere lyrische werken opgevoerd van componisten zoals : Auber, Adam, Boiëldieu, Rossini, Donizetti, Paër, Meyerbeer, Lebrun, Isouard, Dalayrac, Méhul en Gay. Daarbij ook nog 4 balletten, 7 avondvullende concerten en nog 42 verschillende vaudevilles en 14 drama's en blijspelen en nog twee avondvullende concerten met de pianist Franz Liszt. Deze schitterende prestatie van Dengremont werd nochtans uiterst bekritiseerd. In die eerste periode doen een ganse reeks dirigenten hun entree. J.Hanssens jr.(1840/45), J.Bovery (1842/52), P.Varney (1852/54, A.Brucker (1854/58), J. B.Sengeleé (1858/69), J.Hasselmans (1870/71) en H.Waelput (1875/78). Daarbij was het instuderen van de vele werken toevertrouwd aan de componist dirigent Karel Miry die gedurende 21 jaar de tweede dirigent werd van 1849 tot 1870.
De Romantiek.
De ontvoogding van de Nederlandse taal.
Het is wel belangrijk de twee belangrijkste figuren uit de romantische periode even in het licht te stellen, namelijk de tekstdichter Hippoliet van Peene en de componist Karel Miry. In de meeste boeken van de Vlaamse beweging worden de scheppers van het Vlaamse volkslied " De Vlaamse Leeuw " verzwegen. Zij hebben hun beste krachten geschonken aan grootscheepse producties in de toen Franstalige Gentse Opera.
Karel Miry (1823-1889) stamde uit een muzikale familie: zijn oom Pieter Miry was violist aan de Gentse opera en zijn tante Sophie Pauline ( later mevr. Fauconnier) en zijn zuster Virginie Miry (later mevr.Van Peene) werden de twee belangrijkste sopranen van de Rederijkerskamer " Broedermin en taalijver " en later van het officieel Nederlandse toneel. Miry's zoon werd ook een beroemde altviool-virtuoos. Naast de activiteiten in de Gentse Opera en in het Vlaams toneel, was Karel Miry ook directeur van het Gentse conservatorium en inspecteur van het muzikale onderwijs. Behalve opera's omvat zijn oeuvre vooral koren, cantates en kindergezangen. Hij was voor Gent wat Peter Benoit voor Antwerpen was.
Werk van eigen bodem.
De eerste opera op libretto van Van Peene werd echter niet gecomponeerd daar Miry maar door de toenmalige eerste dirigent Antoine Bovery (1808-1868). In de muziekencyclopedie spreekt men van hem omdat zijn lyrisch werk " Madame Mascarille " eerst door de componist zelf genoemd werd als een operette.
Eén van de eerste Nationale opera's is " Jacques Van Artevelde "," Grand-Opera " in vijf bedrijven en zes taferelen waarbij Van Peene het Franse libretto gebaseerd had op zijn Vlaams dramma " Jacob Van Artevelde " of " Zeven jaren uit de geschiedenis van Vlaanderen ", (gecreëerd door Broedermin en Taalijver in de Parnassusschouwburg op 19 september 1841) . De creatie van de " Grand-Opera " van Van Peene en Bovery vond plaats in de Gentse opera op 27 december 1846 met de grootst mogelijke luister, voor dit werk werden nieuwe decors ontworpen en 156 nieuwe kostuums getekend door de Vigne in een zéér grote enscenering. Alles stond onder de leiding van de componist zelf met Anna Arga als Christine, Mancini als Marguerite, Albert als Van Artevelde, en Giraud als Gilbert. Van de eerste productie waren er 11 voorstellingen en de herhaling in 1851/52 was goed voor zes voorstellingen. Het werk werd opgedragen aan Z.M. Koning Leopold I, die de gouden gedenktekens toekende aan de librettist en de componist.
Weldra volgden nog 5 creaties van lyrische werken maar nu op muziek van Miry. Eerst in 1854 " La Lanterne Magique ", een feërieke operatekst van Van Peene. In 1857 volgt " Charles-Quint " in het Gents ( " Charle Quen ") ook opgevoerd in de aanwezigheid van de Koninklijke familie en in 1864 " Bouchar D'Anvesnes " het jaar van het overlijden van Van Peene ; de laatste voorstelling was een benefiet voor de weduwe van de librettist Virgeni Miry. Al deze werken kenden een groot succes zowel in Luik als te Brussel. In hetzelfde tijdperk heeft de Gentse opera ook samengewerkt met twee der grootste toenmalige Belgische componisten Gevaert en Limnander.
De eerste August Gevaert (1828-1908) de " Grand-Opera " " Hugues de Zommergem " (1848) , de opera Buffa " Le Comédie à la Ville " (1849) , ook de latere 8 werken van Gevaert die het levenslicht zagen te Parijs " Georgette ", " Le Billet de Marguerite " , " Quentin Durward ", " Le Diable au Moulin ", " Le Capitaine Henriot " en " Le Château Trompette " werden hier in Gent vertoont.
Van de lange naam van Armand-Marie-Ghislain Limnander de Nieuwenhove (1814-1892) is heden niets meer gehoord, laat staan dat er nog werk van hem wordt gepeeld. Alleen een straat te Brussel is naar hem genoemd. Zijn toenmalige roem was zo groot dat hij in 1883 met 24 stemmen van de 31 werd gekozen als lid van "Académie Des Beaux-Arts terwijl de weerhouden kandidaten niemand minder dan Grieg, Brahms,Tsjaikovski en Benoit waren. Zijn eerste Opera " Les Monténégrins " gecreëerd voor de Opera Comique te Parijs (1849) hield het langst repertoire en werd hier te Gent opgevoerd tijdens een groot gala op 30 januari 1851.
Internationale uitstraling.
Naaste de Vlaamse werken stonden ook internationale werken op het programma.
Gedurende die lange periode van 40 jaar werd naast de Vlaamse creaties ook het repertorium van de Gentse opera verrijkt met vele werken van Bellini, Donizetti, Halévy, Auber, Von Flotow, Verdi, Massenet, Thomas, Meyerbeer, Gounod, Wagner (zijn eerste opera " Rienzi " 1873) en Bizet zijn " Carmen " op 9 maart 1877. De Franse operette drong door met in 1855 " Les deux Aveugles " van Offenbach en de Weense operette deed ook haar intrede in 1879 met " Indigo " van Strauss .
Internationaal repertoire geven ook belangrijke internationale vertolkers zoals Laborde-Villiomi die zong niet alleen aan de Munt te Brussel maar ook aan de Opera van Parijs. De uitstekende bas Henri Zegler als zanger van 1843 tot 1853 en directeur van de Gentse opera van 1857 tot 1860. De Luikse bariton Carman vanaf 1860 tot 1867, de sopraan Louise Singelée trad op te Gent van 1860 tot 1866 en was de dochter de dirigent J.B. Singelée. Louise was een wonderkind en speelde al op heel jonge leeftijd viool en debuteerde te Gent op het podium van het grote theater in 1864. Ze werd te Parijs een grote internationale diva onder de naam Singelli ze zou echter op 42 jarige leeftijd te Parijs overlijden. De Gentse tenor Fabre zong na zijn debuut te Gent aan alle grote Franse operahuizen. August Mengal de zoon van de vroeger dirigent-componist Maurice Mengal was ook een graag geziene gast te Parijs, de Brusselse tenor Henry Warnots debuteerde ook te Gent in 1866 en zong later aan de Munt in Brussel. De Luikse sopraan Marie Cabel creëerde " Manon " te Parijs en werd een internationale vedette die regelmatig gasteerde te Gent en Brussel haar grootste roem alhier was van 1856 tot 1874. De beroemde Marie Constance Sasse die de rol van Selika creëerde in Meyerbeers " l'Africaine " werd wel te Gent geboren maar was nooit verbonden aan de opera van Gent . Van al deze beroemde stemmen blijft er omzeggens niets over dan enkele nota's in lyrische vaktijdschriften uit de romantische epoque , het is immers maar in 1877 dat de fonograaf is uitgevonden en de eerste opnames op wassen rolletjes zijn meestal niet meer te beluisteren door de slechte kwaliteit van de akoestische opnames en ook de sleet op de wassen rolletjes. Alleen van Marie Cabel zou er één enkele opname bestaan (vermoedelijk van 1880 ???) van de beroemde colortuuraria " l'Eclat de rire " uit Massenets opera " Manon" , ze overleed te Parijs in 1885 aan dementie in een rusthuis voor artiesten " Maison Lafitte " en was al met pensioen in 1875. De opname is zo slecht gezongen dat ik mij niet kan voorstellen dat die opname van deze beroemde diva is. Alloewel, er bestond reeds een aanvraag voor de aankoop van een "Edison fonograaf ", bij het college van Burgemeester en Schepen in 1879 , om opnames te maken op het podium. Dit voorstel is echter geweigerd.
De meest markante gastzangers waren : Prosper Levasseur( 1791-1871), Fanny Persiani (1812-1867) , Marietta Alboni (1826-1894), Caroline Miolan Carvalho (1827-1895), Adelina en Carlotta Patti ( twee zussen respectievelijk 1842-1919 en 1835-1889) Désiréé Artot (1835-1907), Célestine Galli-Marié(1840-1905) zij ceëerde " Carmen " van Bizet te Parijs maar zong die opera ook te Gent en ook op 3 september 1876 van Benoits " Passificatie van Gent " in de grote schouwburg verder ook te Antwerpen.
Het stemmingssysteem bracht trouwens meer moeilijkheden met zich mee, het speelseizoen 1879 zou een oplossing brengen voor dit probleem. Daar het dezelfde directeurs (Pezani en Lecleire ) waren die zowel de opera van Gent als de schouwburg van Antwerpen uitbaatten en door het Gentse publiek niet werden aanvaard, zij verwierpen nagenoeg het ganse gezelschap, zo zag de gemeenteraad zich verplicht dit systeem af te voeren . Op 27 december werd er nu een nieuw besluit van kracht die niet meer toeliet dat het publiek mocht stemmen. Dus vanaf 1880 begint er voor de " Grote Franse Theater " te Gent in het speelseizoen een nieuw tijdperk tot aan de WO I in 1914.
Een nieuw tijdperk 1880-1914
Begin van een nieuw tijdperk.
Op het zelfde moment van het afschaffen van de publiekstemming besloot de gemeenteraad ook dat de concessionaris een belangrijke borgsom zou betalen. Het reglement van 1871, waarbij de stad oplegde dat de professoren van het conservatorium in het orkest van de Gentse opera moesten spelen, was in 1879 afgeschaft. De jaarlijkse subsidies waren sedert 1840 al verhoogd naa 25. 000 fr. in 1875, naar 36. 000 fr. in 1885 en werd dan niet meer gewijzigd tot 1905, na dien werd ze progressief vermeerderd en in 1913 bereikte men 70. 000 fr.
Wat er ook van zij, de afschaffing van het stemmingssysteem voor de audities werkte zéér gunstig voor het Gentse operaleven vooral voor de artistieke waarden binnen het bedrijf.
Gent gaat internationaal.
In de periode 1880-1914 werd er voor de eerste maal in de geschiedenis van de Gentse opera sinds 1800 een volledig winterseizoen in een vreemde taal ingericht. De eerste twee seizoenen onder het nieuwe bestuur van Mvr. H.Marion Duitse seizoenen. In 1880/81 zag men hier voor het eerst " Der Fliegende Holländer " van Richard Wagner, gevolgd door " Thannhäuser en Lohengrin " dit werd groots aangepakt met nieuwe decors en haalde grote successen , daarnaast werden ook klassieke Duitse werken geprogrammeerd van Mozart en Beethoven en Weber, met daarnaast werk van Lortzing, Marschner en Spohr. In 1889/90 werd er voor de tweede keer een Duits seizoen ingericht eveneens onder Marion en toen werd voor de eerste keer " Die Meistersinger von Nürnberg " en die " Walküre " opgevoerd beiden ook van Wagner. Intussen hadden in 1883/84 ook enkele gastvoorstellingen in het Engels plaats gehad. Na het succes van die twee Duitse seizoenen werden er nu ook twee Italiaanse seizoenen ingericht. Deze keer onder de directie van Castellano met een uitstekende dirigent Wehils in 1906 en 1908. Het eerste seizoen in 1906 heeft maar twee weken geduurd maar bracht 4 nieuwe belangrijke werken op het podium: " Otello " van Verdi , " Mefistofele " van Boito, " Manon Lescaut " van Puccini en " La Gioconda " van Ponchielli. Het tweede Italiaans seizoen in 1908/09 liep het ganse winterseizoen met premières van Verdi's " La Forza Del Destino " en daarnaast ook een reeks met minder bekende werken van componisten zoals Filiasi, Franchetti, Monleone en Mugnoni. Men beschikte hier in het Italiaanse gezelschap over de sopraan Maria Galvani (Maria Galvani De Tejada ) ze zong hier van 1908 tot 1912 zij had de bijnaam de nieuwe Patti. Het seizoen 1910/11 werd ingezet met een half seizoen Frans- en half Duits gezelschap en men bracht opnieuw nieuwe werken op het podium onder andere " Tiefland " van Eugen d'Albert deze opera ging in wereldpremière in Praag 1903 en amper 6 jaar later werd hij hier al op scene gebracht. De Duitse seizoenen werden goed onthaald door de Vlaamsgezinden.
Er waren ook Franstalige seizoenen onder wisselende directies , twee die het wat langer uithielden waren Voitus van Hamme van 1886 tot 1892 en P. Boedri van 1900 tot 1904. In 1895 werden de de winterconcerten gesticht, deze belcanto concerten leverden heel wat bijdrage om de hoge standing van ons operahuis te handhaven.
In de periode van 1880/1914 was de muziek nog tonaal en de Belgische werken die te Gent gecreëerd werden waren nog heel talrijk.
Nog werk van eigen bodem.
We treffen vooreerst de naam van Jules De Swert aan Leuvenaar van geboorte 1843, na zijn loopbaan als cellist voornamelijk in Duitsland, werd hij tenslotte directeur van de muziekschool te Oostende waar hij in 1891 overleed, hij was ook leraar aan het conservatorium te Brugge en Gent. Hij had twee opera's in Duitsland gecomponeerd die dus daar ook hun wereldpremière hadden " Die Albigenser " werd ook opgevoerd tijdens de directie van Marion. Ook lyrische werken van Philippe Carman, zoon van de bariton Sebastirn Carman " Nichette " in 1882. Verder treffen we ook nog Paul D'Acoste, Paul Le Brun aan (1863-1920) die de opvolger werd van Karel Miry aan het Gentse conservatorium. Van M. Van Damme ook een Gents musicus werd het werk " La Razzia " opgevoerd en in 1898 de creatie van de Franse versie van de " Herbergprinces " ( La Princes D'Auberges) van Jan Blockx gebracht voor 9 vertoningen dit werk zou repertoire houden tot 1961 zowel in het Nederlands als in het Frans. Ook Emile Mathieu komen we tegen die diercteur was van het Gentse conservatorium, van 1898 tot 1924. Van hem programmeerde men zijn " Richilde " in 1889 en in 1903 " l'Enfance de Roland " en nog eens " Bernoise " in 1923, dit waren wel geen creaties. Ook werken van Jef Van Der Meulen (1869-1931) leraar harmonie aan het Gentse conservatorium van hem creëerde men " Liva " een Nederlandse versie in 1902 hield ook repertoire tot 1930. In 1904 volgden " Le Dolmen " en in 1905 " De Vlasgaard " dit werd een creatie door het Nederlandse toneel en in 1909 volgde de Franse versie van het werk. In 1903 werd " Ariane " van Eduard Potjes (1860-1931) een Nederlands pianist, op het podium gebracht. Potjes was eigenlijk en avonturier die zich als pianist in vele Nederlandse, Belgische , Franse en Engelse steden vestigde. We vinden verder nog werk van Albert Dupuis, Edward Criel, Robert Herberigs, Watteau, Leo Vander Haeghen
Naast de werken van deze Vlaamse of Belgische componisten vinden we ook veel composities van buitenlandse componisten zoals Verdi , Wagner, Offenbach, Humperdunck, Puccini, Rossini, Donizetti, Massenet, Bizet, Gouno enz....
Rond 1900 begon het ook mode te worden om festivals in te richten een eerste rond de componist Massenet, en Saint Saëns telkens werden de componisten gehuldigd en werd er minder bekend werk van hen geprogrammeerd. Bij Saint Saëns werd er door de pianist Arthur De Greef een pianorecital verzorgd. In 1904 op het festival de " Lara " stond zijn compositie " Le reveil de Bouddha " op het programma .
Wereldsterren zingen te Gent
Vedetten te Gent tussen 1880 en 1914.
Tal van wereldvedetten debuteerden hier te Gent en sierden meerdere speelseizoenen onze operapodia. We zullen maar beginnen met Jean Noté (1858-1921) debuteerde te Gent in 1883. Het was tijdens zijn militaire dienst te Gent dat hij ontdekt werd, je vindt een beknopte biografie in de rubriek bij de Wagnervertolkers I op deze website. Een andere belangrijke zanger was Albert Alvarez (1861-1933) zong hier van 1887 tot 1899 en vervolgens zette hij zijn carrière verder te Parijs en aan de Metropolitan te New York waar hij tot het einde van zijn loopbaan vast verbonden was. Hij debuteerde bij ons in " Faust " in 1887 tijdens de directie van Voitus van Hamme. Nog een andere Gentenaar de tenor Octave Dua (1882-1952) debuteerde bij ons als Nagel in " Liva " van Van der Meulen in 1903 later was hij verbonden aan de Munt in Brussel vandaar ging hij zingen aan de Civic opera te Chicago, vlug kwam hij terecht te New York aan de Metropolitan en dan aan de Covent Garden in Londen overal als tweede tenor of comprimario tenor. Men noemde hem de koning van de tweede tenoren, hij zong samen de allergrootsten ter wereld van zijn generatie, met Calli Curci, Mary Garden, Caruso , Chaliapin, Melba, Totti Dal Monte en nog vele anderen . Op die manier maakte hij ook tientallen opnames telkens op complete uitvoeringen tussen de jaren 1915 en 1940 van opera's die gezongen werden met die grote wereldbezettingen, hij heeft echter nooit individuele opnames gemaakt hij heeft gewoon overal meegezongen, hij was zijn loopbaan begonnen te Gent in 1903 en heeft ze ook in zijn geboortestad beëindigd in 1949 tijdens de directie van Vina Bovy, nog altijd als tweede tenor en als regisseur en na een loopbaan van 50 jaar op de planken.
Heel bijzonder is ook het debuut van de Franse Tenor Leon Campagnola (1875-1955) Die debuteerde te Mons en Versailles en ook bij ons te Gent in 1904/05 als " Des Greux in " Manon " van Massenet. Hij zorgde voor een legendarische vertolking van de rol van Cavaradosi in Tosca van Puccini in 1905 Daarna werd hij een wereldster en maakte tienlallen opnames op platen die nu nog zeer gezocht worden juist zoals deze van Jean Noté. Ook de Franse bas Raynomd Boulogne was aan het begin van zijn loopbaan als hij aan de Gentse opera verbonden werd in 1901, hij zong te Gent tot 1924 en was later te gast in tal van grote Europese operahuizen.
De Gentse tenor Victor Warot(1834-1906) was slechts aan de Gentse opera verbonden in 1884/85 lang na zijn roemrijk optreden te Parijs in 1858. Rond 1900 waren er nog tal van jonge zangers en diva's die hier te Gent debuteerden, zoals de de alt Florelli, haar debuut was in 1893 en zong hier tot 1903, de tenoren Picha en John Haesaert van 1910 tot 1919, de baritons De Meyer en Leopold Roozen van 1900 en zongen tot 1927, bariton Van Den Hoeck zong te Gent van 1896 tot 1910, de bassen Jules Bresou en Henri Dons zongen te Gent van 1892 tot 1911 ook de Luikse bas Joseph Grommen die later eerste bas werd te Parijs zong hier van 1900 tot 1904. De sopranen Hélène Feltesse-Ocsombre, Anna Grégia en later Dyna Beumer waren internationale diva's die te Gent debuteerden, ook de Belgische tenor Louis Dister en bariton José Beckmans hadden een internationale loopbaan en we mogen zeker de zangers Hector Dufranne en De Trevi en Collignon niet vergeten.
Als beroemde buitenlanders vinden we op onze podia Adelina Patti en haar zuster Carlotta Patti die meer een concertsopraan was . Galli-Marie die Carmen creëerde zong jaren te Gent en te Brussel en Luik. Ook haar nicht Mari-de-l'Isle, Marie Sasse, Leona Melchissédec, Ridez, Ibos, Ancelin , Vigneau, Cecile Mézeray en Reine Mézeray waren belangrijke internationale vedetten die onze podia betraden.
Theaterleven te Gent tijdens WO I
WO I 1914 - 1918.
Gedurende de oorlogsjaren was de grote schouwburg door Duitse diensten bezet, zij gaven er vanaf 1915 ook lyrische vertoningen.
Het Belgische vast personeel van de Gentse opera was dus werkloos. E.De Looze trachtte enkele Franse Lyrische vertoningen op touw te zetten in de Nederlandse schouwburg. Dit werd eerst wel toegestaan door de Duitse commandant, maar de toelating werd vlug terug ingetrokken. Men wilde niet meer dat het Frans, het Engels en het Italiaans in de Gentse toneelvoorstellingen gebruikt zou worden en zo werd de toelating ingetrokken.
Tijdens concerten zongen dan enkele Franse leden van het gezelschap in het Spaans en Latijn. Het lag nu voor de hand om in het Nederlands te zingen. In het raam van de Hendrik concerten werden er dan enkele proefprojecten uitgewerkt waaronder " Faust en Rigoletto " werden opgevoerd in 1917, dit werd dan in de Nederlandse schouwburg tot stand gebracht door de De Looze en Roels. De operavoorstellingen omhelsden dan het winterseizoen 1917/18 en de zomer 1918. Op het repertoire stonden dan ook Vlaamse opera's die al reeds door het Nederlandse toneel werden gebracht bijvoorbeeld : " De Bruid der zee " van Jan Blokx en enkele kleinere werken van Roels en men voegde er vertalingen van opera's van Puccini en Verdi tussen. Roels was toen dirigent en Lafayette De Neef was toen de regisseur, hij was toen een pionier van het Nerdelandse toneel juist zoals zijn vader voor hem. De acteurs met faam waren dan Marhilde De Vos en John Haezaert van de Opera en enkele nieuwelingen onder wie Vina Bovy( toen noemde ze nog Malvina Bovy) die in dit operagezelschap haar debuut maakte op 21 januari 1918 als Argentine in " De twee Biljetten " Ik ga hier geen biografie schrijven gezien er in 2018 een gloed nieuw boek uit komt geschreven door Eric Bauwens, samen met een begeleidend project door de sopraan Iris Hendrycks en haar echtgenoot tenor Gijs Van Der Linden die een belcanto CD gaan uitbrengen gelinkt aan repertorium van onze grootste Gentse diva aller tijden . Zij debuteerde er in 1918 en bleef in het gezelschap tot 1921 waarna ze emigreerde naar de Brusselse Muntschouwburg. Later zong ze aan alle grote operahuizen over de ganse wereld, zowel als lyrische of coloratuursopraan. Ze zal uiteindelijk terug naar Gent komen om er de artistieke directie op zich te nemen van 1947 tot 1955.
Het is dus verantwoord het Vlaamse operagezelschap te integreren in de geschiedenis van de " Gentse Opera " omdat dit een belangrijke lyrische prestatie was in die oorlogsjaren tussen 1914 en 1918. Na de wapenstilstand op 11 november ging het Vlaamse gezelschap terug naar hun eigen " Grote Theater " om er het speelseizoen 1918/19 af te werken in het Frans met nu als Gentse Opera in de strikte betekenis van het woord. Het luidde toen dat in de volksmond " De Grutte Fransche Theoater es gebore " .
Henri Dons ( 1864-1936)
Maria Galvani (1878-1949)
Dimitri Smirnoff (1882-1944)
De Lyrische Kunst tussen de twee oorlogen .
Tussen de twee wereldoorlogen (1918-1940)
Dit tijdperk moet in twee periodes onderverdeeld worden, een eerste periode (1918-25) waarin E. De Looze en de dirigent O.Roels de leidende artistieke personaliteiten waren en de tweede periode (1925-40) tijdens dewelke René Coens directeur bleef gedurende 15 seizoenen. Gedurende het operaseizoen 1918/19 bleef het vorige gezelschap spelen en kwam Vina Bovy toen nog Malvina Bovy op het voorplan als een diva van eerste rang en werd er een belangrijk nieuw werk geprogrammeerd " Andrea Chènier van Umberto Giordano.
in 1920 werden er geen lyrische vertoningen gegeven wegens een syndicaal geschil met de muzikanten. Het seizoen 1920/21 werd dus terug een regelmatig speelseizoen van de periode De Loose/Roels. De stadssubsidies bedroegen toen 180.000 fr. met nog 20.000 fr. vergoeding wegens de afschaffing van de carnavalbals. In 1922/23 werden de subsidies verminderd naar 120.000 fr. met 25.000 vergoeding of premie. Die vergoeding werd progressief verminderd en viel weg in het seizoen 1924/25. Deze ontmoedigende omstandigheden beletten De Loose niet een schitterende prestatie te leveren zowel op vlak van repertorium als wat het artistiek personeel betreft. Als belangrijkste creatie van een Belgisch werk vinden we op 25 februari 1921 " La route d' Emiraude van August De Boeck (1865-1937). de componist regisseerde zelf de productie en droeg de volledige muzikale leiding, met in de hoofdrollen Vina Bovy, Beatrice Adriani en Leopold Vandergoten. Dit werk werd hernomen in 1953 in een Nederlandse versie. Bij de creatie van dit werk werd de Gentse opera tot een " Koninklijke Opera " benoemd deze huldiging was had plaats op 8 februari 1921 enkele weken voor de première. Er volgden nog een viertal creaties van Belgische werken " Mezrail " van Louis Delune (1876-1940) en van Robert Herbergs " La Mariage de Rosine " ," La Bergnoise " van Fernand Goeyens (1892-1965) en ook " Rhena " van Jan Van Den Eeden (1842-1917) al deze werken kenden ook te Gent hun wereldpremière.
In deze korte periode werden ook nogal buitenlandse producties gepland. De meest succesvolle was " Stamboul " van Trémisot kwam op het podium op 17 december 1921 in de tegenwoordigheid van de componist. Ook Italiaanse werken vonden de weg naar het podium: " Antemoenta " van Gusmini, " Anima Allegra " van Vittadini, " Lorenza " van Mascherone, " Il Principe é Nuredha " van Bianchini, " L'Arabesca " van Monleone en " Anton van Galeotti we komen ook de Franse versie van Mascagni's " Il Piccolo Marat " ( " Le petit Marat ") tegen op 16 maart 1923 en " Il Tritico " van Puccini in zijn volledige versie de drie éénakters samen in één voorstelling. In de meeste buitenlandse operahuizen was alleen Gianni Schicchi populair. Ook " Marouf " van Raboud groeide uit tot een groot succes deze opera zou repertoire houden tot 1972.
Wat het gezelschap betrof vinden we naast Vina Bovy een prachtige dramatische sopraan Beatrice Andriani als ook de tenor André Burdino die in 1922 samen met Bovy naar de Munt in Brussel zouden gaan zingen. Burdino haalde triomfen in België hij zou zijn carrière beëindigen te Parijs. Ook nog de legendarische Belgische tenor André Maison(1895-1962) debuteerde te Gent hij zou triomfen vieren in Amerika aan de Metropolitan en te Chicago waar hij zangpedagoog werd .Hij zou ook samen met Bovy stunten aan de Cargenie Hall te New York met " Le contes d' Hofmann " van Jacques Offenbach waar ze de drie vrouwen rollen vertolkte in 1937. Ook de Belgische tenor José Lesens maakte hier carrière, als internationale vedetten vinden we tenor Cesari Vezzani en Blaimont. Vezzani wordt algemeen beschouwd als beste " Faust " ooit. Naast deze tenoren hadden we ook nog twee buitengewone baritons Boulogne en Daman. Als gasterende zangers vinden we in die periode de beroemde tenoren Trévi, Verdier, Vincent en de Rus Dimitri Smirnoff wiens carrière zou eindigen in Sint-Petersburg, de Antwerpenaar Louis Morrison en Charles Fontaine waren toen internationale vedetten. Ook de Belgische baritons George Villier en Raoul De Lage mogen we niet vergeten.
De tweede periode van 1925 tot 1940.
In 1925 werd het mandaat van De Looze niet verlengd. Hij werd als directeur aangesteld in het " Théâtre Des Arts " van Rouen, waar hij de " Ring " van Wagner en " Parsifal " in productie bracht. De Looze overleed op 24 februari 1929.
Zo komen we bij de lange directieperiode van de Gentse bas René Coens die aanvankelijk het niveau van zijn voorganger wist te behouden, maar weldra moeilijkheden begon te ondervinden van de crisis van 1930/31. Door de verdwijning van de rijke abonnees ( de zogezegde karoenbarons) en de tijdelijke afname van de belangstelling voor de lyrische kunst, die toen povrdpoeld werd door het nieuwe medium de " Sprekende film " , die in massa musikale films en operafilms begonnen te produceren, waardoor vele lyrische kunstenaar kozen voor een filmcarrière zoals Richard Tauber, Jeanette Macdonald, Jan Kipoura enz...
In deze periode werd er meer het volkse publiek bereikt. Zo creatief de eerste jaren na de WO I zo min vonden er nog nieuwe creaties plaats en hield men het bij routine werken. De laatste jaren van Coens zijn directeurschap was de creatie van nieuwe werken niet bestaande en zelfs niet betaalbaar. Ondertussen was de KVO Antwerpen in volle bloei en werden Nederlandse versies van van bekende kasstukken gecreëerd. De " Koninklijke Vlaamse Opera was hier dus een pionier. Te Gent werd er nu ook naast het bestaande operagezelschap een operettegezelschap opgericht speciaal voor die populaire operettes die in die jaren volop in opgang waren, zoals 1932 " Das Land Des Lächelns " van Lehar, " Les Yeux Morts " van Eugen d'Albert. ook in 1932 de Franse versie van " Die Fledermaus " van Strauss nu als " La Chauve-souris ". In 1933 " Dreimädelhaus " van Berthé naar Schubert, verder nog " Le roi Dagobert " van Samuel-Rousseau, " Oletta " van Ferier en " Sophie Arnould " van Pierné. Als vertolker in het operettegezelschap hadden we toen Hélène Krinkels, Yvone Ysaye, Huberte Langbeen. Zij debuteerde in 1933/34, een ander Gentse sopraan Antoinette Bauters debuteerde in 1936. We hadden nog de Gentse mezzo Elisabeth Foucher en Solange van Hoeck. De vermaarde tenor die ook te Luik en aan de Munt van Brussel zong André D'Arkor, de tenor Izar, Claudel en Karel Locufier die later regiseur en direcreur zou worden van de " Koninklijke Gentse Opera " van 1960 tot 1972. Ook Lesens en de Gentenaar Robert Gerdan, de baritons Blouse en Bastin en de bas Albert Leroy debuteerde in 1936. Als sopranen komen we Gall, Talifest, Feraldy, Bumlet, Serverces, Clairbert, Nespaules, Tapales-Isay en Bovy dikwijls als gast tegen ok, de mezzo Bolotine die later directeur van de KVO Antwerpen zou worden nadat ze eerst een internationale carrière in Duistland zou uitbouwen, in 1958 tot 1961. Onder buitenlandse artiesten vinden we heel belangrijke namen zoals Pedro Lafuente, Miguel Villabella, José De Trevi, Georges Till, José Lens, Joseph Rogatchewsky die later directeur van "De Munt " zou worden, André Perret, Joseph Smidt 1938/39 die toen al een wereldvedette was ook in de film. Als Belgische vertolkers vinden we Louis Morrison, Fernand Ansseau, Armand Crabbé, de bas Lucien Van Obbergh, Theo Beets, Albert Huberty en José Beckmans.
In die periode 1933 verdween in Antwerpen het toenmalige Franse schouwburggezelschap door de afschaffing van alle subsidiëring, ten voordele van de " Vlaamse Opera ". Ook te Gent drong zich op acute wijze het taalprobleem op. De " Nederlandse Schouwburg " was toen niet te vergelijken met de " Vlaamse Opera te Antwerpen. In Gent werden in 1932 de eerste schuchtere pogingen gedaan om Nederlandse producties te programmeren " Gudrun " van Ernest Bregnier (1873-1940) was zéér Wagneriaans getint, hij was leerling van Leo Moermans en van Benoit. De premiére te Gent in 1934 zou later ook nog vertoond worden aan de " Vlaamse Opera " te Antwerpen. Drie jaar later om de staatssusidiëring te rechtvaardigen , richtte de Gentse opera zelf vertoningen op in het Nerdelands nl. " De bruid der zee " en " De Vlasgaard " onder de impuls van de Gentse zangers , De keukelaare, Karel Locufier en Constant Meilander. Dit initiatief werd niet direct doorgevoerd maar werd in het seizoen 1939/40 slechts als vier gastvertoningen gegeven door de " Vlaamse Opera " van Antwerpen. De ingevoerde vertoningen interesseerden niemand en een andere oplossing drong zich op , maar we stonden aan vooravond van WO II en de oplossing zou door de opeenvolgende oorlogsjaren uitgesteld worden tot na de bevrijding in 1944.
Meest recente reacties
https://basiaconfuoco.com/2016/11/02/la-gazza-ladra/
ik deed nog een componist er bij
https://basiaconfuoco.com/2018/02/14/romeo-en-julia-van-gounod-bellini-en-zandonai/
https://basiaconfuoco.com/2020/06/24/zelmira-van-rossini-ontroerend-mooi-totaal-vergeten/?fbclid=IwAR2tRY4KPE3Qp0I8CRdBMVsD3skHGdKFB7aPCAxGgwgnxO-PxnVlJhAVHs8
Altijd weer bijzonder interessant, Gilbert. Wat de eerste opname betreft van José Van Dam (in 'Deh vieni a la finestra' van Mozart): ik hoor de originele versie, met pizzicato-orkest en mandoline solo