Opera Gent tijdens de bezetting WO II (1940-1944)
In tegenstelling tot de oorlogsjaren van WO I, kan men in WO II wel heel wat geschiedenis schrijven.
Tussen 1914/18 kon men niet veel noteren omdat de schouwburg in handen was van de bezetter en eigenlijk voor vier jaar gesloten was voor het publiek. Het theater was enkel in gebruik voor de ontspanning van de Duitse bezetter.
In WO II valt er heel wat meer te vertellen door de drukke bedrijvigheid tijdens de jaren 1940/44. Er bestaat zelfs een master proefwerk van meer dan 150 bladzijden voor het academijaar 2011/12 door Danna Baeck geschreven. De internetlink vind je aan het einde van dit artikel. Voor de ware operaliefhebber van de Gentse Opera nu Opera Vlaanderen een boeiend werk, met een pak belangrijke info.
Na de aanval op vrijdag 10 mei 1940 door de Duitsers zonder oorlog, duurt de verdedigingsperiode amper 18 dagen en legt Koning Leopold III de wapens neer, er waren toen al 12.000 burgers en soldaten gesneuveld. Burgemeester Vanderstegen had zijn post als burgemeester verlaten en het gemeenteraadslid Storme wordt waarnemend burgemeester , niet naar de zin van secretaris-generaal Vossen en niet naar de zin van de Brusselse militärverwaltung. De Duitse Militärverwaltung zal tenslotte op 30 december 1940 Hendrik Elias aanstellen natuurlijk onder de controle van Duitse bezetters.
De gemeenteraad had toen al besloten op 28 november 1940 Hendrik Caspeele tot artistiek leider te benoemen. Het stadsbestuur, in functie ten gevolge van de Duitse bezetter, besloot dus de Gentse Opera te herscheppen in een Nederlandstalige " Koninklijke Stadsopera " die zowel opera's als operettes moet programmeren, terwijl de Nederlandse schouwburg voortaan alleen het gesproken toneel op de planken nog mag brengen. Door deze maatregel moest er in het operagebouw tegen wil en dank zowel opera's als operettes geprogrammeerd worden. Aangezien de operettes bijna hoofdzakelijk in de Nederlandse schouwburg werden opgevoerd was het logisch dat men dan ook het operettegezelschap kon vormen uit de artiesten van de Nederlandse schouwburg en de Gentse opera.
De publieke belangstelling van de Gentse Opera stond toen al op een laag pitje en het was een godsgeschenk om er ook operettes op te voeren en zo het publiek die gewoon waren naar de meer volksere voorstellingen van de Nederlandse schouwburg, naar de " Grote Franse Theater " te lokken. Deze voorstellingen in de Grote Opera waren dus door de oorlogsomstandigheden te verantwoorden , waar bij de meeste vormen van ontspanning en spektakel een grote aantrekkings- kracht uitoefenden.
De directie Caspeele had niet de bedoeling naar Antwerps voorbeeld een defintieve Gentse Vlaamse opera uit te bouwen, op de puinhoop van de vorige instellingen, door het Franstalige repertoire te vertalen en vele Vlaamse werken op te voeren.
De oprichting van twee gezelschappen.
Er werden nu twee gezelschappen opgericht één voor de operavoorstellingen en één voor de operettevoorstellingen, of beter gezegd met een samenstelling van de meeste Vlaamse artiesten uit beide voormalige instellingen. Maurice de Prêter bleef de eerste dirigent en het orkest groeide uit tot 55 muzikanten.
Het eerste seizoen werden nogal veel Vlaamse werken opgevoerd. van Emiel Hullebroek (1878-1965) " Het land van de meisjes ", " Vina Tcjekaress " van Oscar Roels (1864-1938), " De molen van Sans-Souci en Anne Marie " van Renaat Veremans (1894-1969 ) verder werden nog de gekende werken van Jan Blockx (1851-1912), Paul Gilson (1865-1942) en Joseph Van Der Meulen ( 1864-1931) zijn opera " De Vlinder " werd maar één enkele keer uitgevoerd. Er waren ook nog lokale premières van Mozarts " Cosi Fan Tutti " en hernemingen van " Die Lustige Weiber von Windsor " en Hänsel und Gretel van Humperdinck. En intussen werden operettes voorbereid voor het zomerseizoen van 1941 waaronder " Marieke van Nijmegen " van Frans Uytenhove (1848-1923) en " Prinses zonneschijn " van Paul Gilson ( 1903-1942). Voor de eerste keer ook uitgevoerd te Gent " Der Rosenkavalier " en " Parsifal " van Strauss en Wagner. ook enkele werken die een lange tijd in de koelkast stonden zoals " Der fliegende Holländer ", " Orphée " en " Die Entfürung aus dem Serail ".
De meest reprezentatieve artiesten waren toen van de Stadsopera, als sopranen Weyler (de zus van Mina Bolotine ) Suzanne Lyonel, Antoinette Bauters, Marielle Vernay, Berthe van Hyfte en Gita Nobis, de mezzo's Mina Bolontine en Yola De Gruyter, tenoren Theo Beets en Karel Locufier, de baritons en bassen Coen Jochem, Charles Bogaers, Frans Toutenel, Armand Crabbé (toen een wereldster) , Marcel Ost en Jules De Mulder. Zo had men een tamelijk homogeen gezelschap opgericht dat zowel opera's als operettes aankon en die zowel te Gent en ook aan de " Vlaamsche Opera " te Antwerpen kon ingezet worden. De meesten zongen aan beide operahuizen.
Opera activiteiten na de bevrijding van 1944 tot 1947
Op 2 september 1944 steken de geallieerde troepen de grens over tussen Frankrijk en België. De Engelsen en de Canadezen bevrijden onze regio en Antwerpen. De brigade Piron kreeg de opdracht Brussel voor zijn rekening te nemen. Enkel in het Noorden en rond het Albertkanaal blijft de strijd voortduren en in december 1944 zou het in de Ardennen bij de omsingeling van Bastogne van de Amerikaan door de Duitsers terug enkele weken kritiek worden.
In Gent werden de geallieerden uitbundig onthaald en wanneer de krijgsgevangenen en de politieke gevangenen terugkeerden naar Gent werden ze vergast op talrijke wijkfeesten. Deze feeststemming kent zijn climax op 8 mei 1945. Wanneer Duitsland volledig capituleert en Berlijn gevallen is.
Die dag heeft een concert plaats in de " Koninklijke Stadsopera van Gent " onder leiding van Toussaint de Sutter. Alle benoemingen van schepenen en burgemeester van tijdens de bezetting en gesteund door de Duitse bezetter werden nietig verklaard, zodat het schepencollege van voor de bezetting terug de macht in handen kreeg. De schepenen Cnudde en Storme, die tijdens de bezetting als schepenen waren gebleven, werden ook geschorst door een besluitwet die de Belgische regering in ballingschap te Londen had uitgevaardigd.
Culturele collaboratie.
Vaak worden artiesten verweten dat ze tijdens de Duitse bezetting voor Duitse organisaties hebben opgetreden en werden ze beticht van " Culturele Collaboratie "? Maar meestal konden ze niet anders omdat ze eerst al contractuele verplichtingen hadden. Natuurlijk kon men altijd weigeren.
vb: zoals Fernand Ansseaux te Brussel die resoluut kiest op eind 1939 of begin 1940 voor pensioen en die zijn podiumactiviteiten stop zet. Hij was ten andere een oorlogsveteraan van WO I en zou zeker voor geen Duitsers willen opgetreden hebben. Voor hem was dit gemakkelijk want het hoogtepunt van zijn carrière lag al ver achter hem. Hij kon zich dat permitteren als wereldster. Hij kon gemakkelijker nee zeggen dan de jonge artiesten met een gezin die nog aan hun carrière moesten bouwen, meestal werd zelfs hun gezin of familie onder druk gezet waardoor ze niet konden weigeren om op te treden. Een politieke deportatie naar Duitsland behoorde altijd tot de mogelijkheden.
De journalist Monet verdedigt in een opiniestuk uit het tijdschrift " De Schijnwerper " , de artiesten naar wie met een beschuldigde collaboratie vinger werden nagewezen. Historici meenden echter ook dat er in Vlaanderen , anders dan in Nederland, amper sprake was van culturele collaboratie, omdat het militair bestuur slechts in geringe mate het culturele leven organiseerde of beïnvloede. Op die manier kon men zéér weinig mensen uit de culturele sector van collaboratie beschuldigen omwille van hun artistieke activiteiten.
De personeelsleden van de " Koninklijke Stadsopera van Gent " werden niet zomaar van elke blaam gezuiverd. Elk personeelslid van de opera moest na de bezetting een vragenformulier invullen om collaboratie te kunnen opsporen. Vragen waren onder meer of men lid was van een Vlaamse collaborende organisatie, of men zijn kinderen naar Duitsland of naar een Duitsgezinde organisatie stuurde (hitlerjügend) en of ze voordelen hadden genoten van de bezetter of pro-Duitse instellingen. De meeste artiesten antwoordden " neen " op de vragen. Enkel op de vragen of ze aangesloten waren bij het UHGA, " Unie der Hard- en Geestesarbeiders " , antwoordden 26 personeelsleden " ja " dit meestal gevolgd door op aanraden van de aristieke directeur Caspeele. Met het UHGA wil de Duitse bezetter de macht breken van de oude vakbonden , voornamelijk de socialistische vakbond, door ze op het organisatorisch en ideologisch vlak uit te schakelen. In de plaats komt dan de ideologie van de " Nieuw orde " zeker als de VNV- militant Delvo in 1942 voorzitter werd. De macht van het VHGA bleef toch beperkt.
Nog een andere vraag waar velen op bevestigend antwoorden is of de artiest " buiten de officiële vertoningen van de Stadsopera, opgetreden heeft tijdens feestelijkheden ingericht door hogergenoemde Duitsgezinde groeperingen of organisaties. Ook hier schuiven de artiesten de meeste verantwoordelijkheid door naar Van Caspeele of de bezetter. De verklaringen waren echte nog noiet voldoende om hun onschuld te bewijzen. Het stadsbestuur voert ook nog een onderzoek naar de activiteiten van de artiesten. Zo ontdekt men dat één van de balletmeesters danste op feesten van de " Nieuwe Orde " en daarover niets van vermeld had in zijn vragenlijst. Ook een van de koristen kwam voor in een lijst van " De Vlag " en zo was het besluit van tegemoetkomingen snel genomen. Moeilijker was dat van sommigen hun zoon bij de SS was. Ook de man die de regie verzorgde van de Ijzerbedevaart van het sterke " Vlaamsnationalistische Verbond der Vlaamse oudstrijders krijgt uiteindelijk geen vergoeding.
De rol van Hendrik Caspeele.
Bij de bevrijding is het duidelijk dat Caspeeles leiderschap tijdens de bezetting niet in dank is afgenomen. En op 26 februari 1945 verklaart het college van burgemeester en schepen de beslissing van 28 juni 1943 om zijn contract te verlengen nietig.
De reden luidt: aangezien het gedrag van de Heer Caspeele, thans voortvluchtig, en van zekere leden van het gezelschap was niet smetteloos gedurende de bezetting, zodat het gewenst is dit op te schorten. Zijn Duitse gezindheid was eerder hoog, zelfs zijn zoon was bij de " Waffen SS ". Bovendien ondertekende hij verschillende brieven met " Heil Hitler ". Andere brieven terug niet. De vraag rees of Caspeele op twee paarden speelde , door tactisch om te gaan met de Duitse gezindheid maar elk bewijs ervan wil voorkomen ?
Na de oorlog krijgt Caspeele een gevangenisstraf van negen maanden, echter niet voor culturele collaboratie maar omdat hij de vijand niet voldoende tegenwerkte. Zijn artistieke functie en financiële zekerheid was hij kwijt. Na zijn vrijlating, richt hij samen met zijn vrouw " AVOTHEA " op in Gent, een winkel waar ook heden nog theaterkostuums kunnen gehuurd worden. Van 1961 tot 1970 is hij voorzitter van " SABAM ". Als blijk voor het vele werk werk dat Caspeele voor het Vlaamse Operaleven deed, blijkt dit wel een zeer sterke vorm van eerherstel te zijn.
Dit artikel is gedeeltelijk opgesteld aan de hand van het masterproefwerk van Sanne Baeck voor het academiejaar 2011/2012, hier de internetlink voor wie nog dieper op het onderwep wil ingaan :
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/891/256/RUG01-001891256_2012_0001_AC.pdf
De gebruikte foto's zijn uit mijn eigen privé collectie.
Helene Meylemans
Graag verdere informatie. Bedankt