" Le Jongleur de Notre-Dame "
Opera in drie akten van Jules Massenet.
Libretto van Maurice Lena.
Inleiding.
Na " Thaïs " schreef Massenet eerst een één-akter " Le portrait de Manon " een vervolg op zijn " Manon ", waarin een dochter van Manon op de zoon van Des Grieux veliefd wordt (Des Grieux komt er als een oude man in op ), een werkje dat zelden opgevoerd wordt. Daarna zocht hij zijn geluk in het nieuwe alleen - zaligmakende genre van het verisme, met " La Navarraise " (première in Covent Garden in 1894 met Emma Calvé) , een werk dat in de jaren negentig van de 19de eeuw veel van zich liet horen, maar sindsdien in de vergetelheid is beland, en de grotere eveneens zeer realistische " Sappho " ( Opéra-Comique 1897), een werk dat vooruitloopt op Charpentiers " Louise ". Een heel ander verhaal sloeg hij met zijn " Cendrillon " ( Opéra-Comique 1899) en vooral in Grisélidis " (ook Opéra-Comique in 1901), een middeleeuwse legende die hij met fijne toets en in sobere kleuren componeerde. Dit werk was de voorstudie voor zijn grootste meesterwerk, de fijnzinnige " Le Jongleur de Notre-Damme " een opera die tot heden nog steeds niet genoeg gewaardeerd wordt. Hierin wist hij de middeleeuwse kloostersfeer op ideale wijze te schilderen, maar wellicht stond het feit dat de gebruikelijke liefdesgeschiedenis er aan ontbrak en dus het publieke succes er van in de weg stond. In ieder geval is het werk van grote invloed geworden voor Puccini in diens " Suor Angelica ". De paar vrouwenstemmen in dit werk zijn in het koor van de eerste akte, en van de onzichtbare engelen. Alle personen zijn mannelijk. De première had plaats in Monte Carlo, 18 februari 1902 onder Léon Jehin.
Rolverdeling. Stem. Eerste cast.
Jean, de jongleur -------------------------------tenor / sopraan -------------------- Adolphe Maréchal
De prior ------------------------------------------ bas-chantante -------------------- Gabriel Soulacroix
Boniface, kloosterkok ------------------------- bariton -------------------------------- Maurice Renaud
De monnik schilder ----------------------------- bariton ----------------------------------- Juste Nivette
De monnik musicus ----------------------------- bariton ----------------------------------------- Grinaud
De monnik dichter ------------------------------ tenor ------------------------------------------ Berquier
De monnik beeldhouwer ----------------------- bas ------------------------------------------ Crupenick
Twee engelen ---------------------------- sopraan / mezzo ----- Marguerite Van Buck/Marie Girerd
Tijd en plaats: Cluny in de veertiende eeuw.
Akt. 1
De marktplaats van Cluny, voor de abdij. Het is marktdag, eerste dag van de Mariamaand, en het volk is in feeststemming. De klanken van de vedel kondigen de komst aan van een jongleur, een soort armelui minestreel. Zijn povere en uitgehongerde verschijning wekt de lachlust van de menigte op, die de spot met hem drijft en stuk voor stuk alles afwijst wat hij wil doen, om zijn talent te tonen. Het enige wat het volk wil, is een drinklied en wel een heiligschennende " Alleluia van de wijn ". Met een slecht geweten, voldoet de jongleur Jean aan dit verzoek, omdat hij tenslotte toch ook leven moet. De prior komt verontwaardigd het klooster uit en neemt Jean onderhanden. Die is berouwvol en de prior neemt hem mee het klooster in. Jean aarzelt even of hij wel monnik wil worden. De vrijheid is zijn dierbaarste bezit (aria: " Liberté a liberté m'amie "). Het valt hem ook moeilijk afstand te doen van zijn vedel en zijn jongleur ballen. De prior zegt dat hij dan maar moet heengaan, maar schildert hem de goede keuken van het klooster in zulke verleidelijke woorden dat Jeans besluit gaat wankelen. Daarbij komt ook de kok Boniface nog langs, zijn ezeltje geladen met groenten, vruchten en flessen wijn ( aria: " Pour la vierge ") . Dit doet Jean besluiten en hij volgt de prior en Boniface het klooster in.
Akt. 2
De studiezaal van de abdij van Cluny. Alle monniken zijn aan de arbeid. De musicus studeert met het koor een hymne in ( hymne: "Ave rosa speciosa ") , de beeldhouwer heeft juist een nieuw Madonna-beeld voltooid, Boniface maakt groenten schoon, Jean heeft niets om handen en bedenkt dat de keuken van het klooster prima is. Hij bedankt Maria daarvoor, maar betreurt het dat hij dat niet in het latijn kan doen. De prior is vol complimenten voor de hymne van de musicus, en voegt er al vlug een lofwoordje bij aan de jaloerse dichter. Daarna vraagt hij Jean waarom hij niets uitvoert, waarop de monniken reageren met ( een lied: " Frere Jean , dormez-vous "). Hij zegt dat hij geen enkele kunst machtig is dan eten en drinken en verdient weg gestuurd te worden. Zijn beroep van jongleur is hem hier van geen nut. Achtereenvolgens raden de beeldhouwer, schilder, de dichter en de musicus Jean aan een vak te kiezen, zeggend dat het hun kunst de hoogste is die de heilige maagd het meest welgevallig is. Er dreigt een heftige discussie en zelfs een ruzie te ontstaan, waarin de prior tussen beiden moet komen die de verhitte gemoederen bekoelt door de monniken naar de kapel te sturen waar ze een ( nieuwe hymne zingen: " Vave coeleste alicium ") Jean zegt dat hij natuurlijk weer niets aan de Heilige Maagd te bieden heeft, maar de kok Boniface zegt dat die kunstenaars weliswaar trots zijn maar daarom toch niet in het paradijs zullen komen. Trouwens hij overtreft hen toch allen, want hij is de beeldhouwer in suikerwerk, schilder met room, en dichter met de kruiden en zijn maaltijden zijn regelrecht symfonieën ! En hoort men hem daarover pochen ? Hij blijft eenvoudig en nederig. Wat dat zijn latijn betreft de heilige Maagd verstaat evengoed Frans en zij verkiest de nederigen. Hij bewijst dat door Jean de legende te vertellen van de saliestruik (legende de la Sauge: " Fleurissait une rose ") . Toen Maria met het kindeke Jesus naar Egypte vluchtte, naderden de soldaten van Herodes haar zo dicht, dat zij het kind wilde verbergen in een roos. Die weigerde echter het op te nemen, omdat zij bang was zijn mooie kleed vuil te maken. De salieplant was echter gastvrij en daarin heeft het kindeke die nacht geslapen. vandaar dat die plant gezegend werd en nu in zijn keuken bijzonder op prijs wordt gesteld. Dit verhaal heeft Jean troost en inspiratie gegeven. Het is of hij plotseling een licht in hem heeft ontstoken en het eind van de akte vindt hem in vroom gebed verdiept.
Akt. 3
Intermezzo " Pastorale Mystique "De kapel van de abdij. De monniken zingen dezelfde hymne als in het vorige bedrijf. Het pas klaargekomen beeld is gewijd, en de monnik werpt nog een laatste trotse blik op zijn creatie. De monnik ziet daarbij Jean binnen sluipen met zijn vedel en zijn jongleur-gereedschap in de hand, hij verschuilt zich achter een pilaar om te zien wat die van plan is. Jean trekt zijn monnikspij uit en staat in zijn jongleurskostuum voor het beeld. Hij begint op zijn vedel te spelen en de schilder, in de overtuiging dat Jean gek geworden is, gaat vlug de prior alles vertellen. Jean begint nu zijn repertoire af te werken. Eerst zijn gebruikelijke toespraak, dan een (krijgslied: " Il fait beau voir ces hommes d'armes ") een minnelied waarin hij echter blijft steken en ten slotte zijn onontbeerlijke glansnummer, de pastourelle van Robin en Marion. Intussen komt de geschandaliseerde prior op, die echter door Boniface wordt tegen gehouden. Na zijn liederen ten beste te hebben gegeven begint Jean nu zijn jongleurkunsten te tonen en daarna te dansen. Het gehele klooster is intussen op de been en Boniface heeft de grootste moeite de monikken op afstand te houden, zeggend dat David immers ook voor de ark uitdanste. Ten slotte echter is zelfs de prior zo opgewonden geraakt dat hij zich op Jean wil storten. Boniface wijst echter op het beeld van de Madonna, die langzaam door een mistiek licht beschenen wordt en schijnt te glimlachen. Stemmen van onzichtbare engelen zingen een hossanah en Jean zakt in elkaar. Ondersteund door de prior en Boniface komt hij bij en vraagt vergeving voor zijn heiligschennis. De prior zegt echter dat hij de trots van het klooster is, omdat hij met eigen ogen gezien heeft hoe de Heilige Maagd hem zegende. In een apotheose geeft hij de geest. De prior zingt de moraal " Gelukkig zijn de eenvoudige van geest, want zij zullen God zien.
De eerste Jean " Alphonse Maréchal " 1904
Historische voorstellingen.
De wereldpremière had plaats in Monte Carlo op 18 februari 1902, onder Léon Jehin, met Adolphe Maréchal, Maurice Rénau ,Gabriel Soulacroix en Juste Nivette, Twee jaar later werd de opera reeds aan de"Opéra-Comique op het podium gebracht met Adolphe Maréchal en André Allard en de fameuse rol Boniface van Lucien Figère en Huberdau. De eerste uitvoering in Londen was in 1906, met Leon Lafitte, Charles Gilibert, Paul Seveilhac en Armand Crabbé. In 1908 introduceerde Oscar Hammerstein, in Amerika, aan zijn Manhattan Opera, de rol van Jean in travestie de rol van jean aan de sopraan Mary Garden, ze kregen de toestemming van de componist. In 1912 introduceerde Hammerstein opnieuw de rol van Jean aan een sopraan deze keer aan de sopraan Victoria Fer, later zongen andere sopranen ook nog de rol van Jean, zoals Marthe Chenal en Geneviève Vix, deze laatste creëerde de rol ook in Zuid-Amerika " Colon, Buenos Aires op 15 juli 1915, samen met Sammarco onder Marinuzzi. Maar later werd het met voorkeur gezongen door een tenor, de beroemdste vertolkers van jean waren tussen 1920 en 1930 in Parijs Charles Friant, Léon Laffitte.
In de lage landen vind ik helaas ook in Nederland geen uitvoeringen. In Brussel daarentegen Creëerde Léon Lafitte het werk, met Eduard Cotreuil en Jean Bourdon, de laatste opvoering is 1956 met Jean Marcor, Jean Laffont en Germain Chislain in 1964 was er men van op de hoogte van een productie met hem. Maar in Gent vind ik al heel vroeg een eerste opvoering op 12 januari 1906 met Louis Girod alsJean, Saemprey als Boniface, Javid als de prior, Nucelly als de schilder, George Dalman als de muzikant, en Octave Dua als de dichter en Casson als de beeldhouwer. In het seizoen 1911/12 met Daniel Vigniau als Boniface in 1931/32 met Louis Izar , in 1964 met Stany Bert, Germain Ghislain, Jean Laffont, Aurelia Burzi, Jules De Mulder, Arthur Hoogveld, Aurealia Burzi, Jules De Mulder , Arthur Hoogveld en Richard Plumat. de laatse voorstelling in 1976 met Stany Bert, Jean Laffont, Tadeus Wierzbicki, Jacques Van de Walle , Jan De Mulder en Rudolf Francis, Jef Van Den Berghe en Frank Ten Bos onder de leiding van, Ledent in totaal 81 voorstellingen.
De Invloed van Massenet op de Franse muziekgeschiedenis.
Massenet heeft voor een zeer karakteristieke vormgeving gezorgd in de muziek. Men kan ze herkennen zoals men op een briefomslag het geschrift van een vriend herkent. Massenet is de musicus van de vrouw en van de liefde. De liefde bezong hij onder al haar vormen: mystiek of gepassioneerd, idealistisch of romantisch.
Meer zelfs, hij paste ze meermaals aan de mode van zijn tijd aan. De dominerende kwaliteit van Massenet was zijn melodische begaafdheid. Hij was niet zoals bepaalde onmachtige musici, die de melodie als een prul verwerpen, omdat ze ,niet bekwaam zijn een muzikale zin van acht maten te bouwen die betekenis heeft en zich normaal ontwikkelt. De kracht van Massenet en zijn superioriteit op anderen ligt juist in zijn vondsten, door de charme en de uitdrukkingskracht die hij aan zijn muzikaal fraseren wist te geven, hierbij zorgend voor volmaakte en elegante harmonieën, die nieuw waren en pittig en waaraan hij orkestrale wendingen toevoegde die slechts hij scheen te kennen. Hij zelf verklaarde in een gesprek:
" wat datgene betreft dat men melodie noemt, ik kan nog niet geloven aan het misprijzen dat men er hoopt tegen te scheppen " .
In zijn kapitaal werk " De Couperin à Debussy " schrijft de musicoloog Jean Chantovoine:
" Het werk van Massenet welk oordeel men er ook over vellen zal, blijft een kapitaal document voor de kennis van zijn tijd. Maar terwijl hij aan die tijd het beste van zichzelf heeft geschonken, is het onder de invloed van de periode waarin hij leefde, dat hij, als een verwend kind, een tikje vleiend en toegewijd, datgene heeft aangewend dat bijna steeds zijn eigen begaafdheden aantoonde of deed ontwaarden, daar was hij nochtans een der oorspronkelijkste en rijkste muzikale naturen van in de 19de eeuw en zelfs in de hele Franse muziekgeschiedenis te vinden zijn ".
Saint Saens schreef zijnerzijds: " Men heeft Massenet veel nagebootst, hij zelf heeft niemand nagebootst ".
Om een genie genie te beoordelen, heeft Schoppenhauwer in " Parerga und Paralipomera " geschreven, wanneer men over Massenet een oordeel wil vellen, moet men niet de gebreken van zijn werk bekijken , of zijn zwakste verwezenlijkingen, om hem neer te halen, maar men moet zien wat zijn beste of sterkste verwezelijkingen waren. Die woorden moet men indachtig zijn .
Discografie.
Ik heb zeven volledige geregistreerde opnames gevonden op het internet.
1) 1930 onder Gustav Cloëz met Charles Friant als Jean en Roger Bourdin als Boniface op compact disc: Malibran CDRG 156 (2000).
2) 1965 met het Nederlands radio orkest onder Albert Wolff met Jean Villars, Leo Combe, In Percik, Jean Bergsen, Simon Van Der Hark, Henk Dorel, Jo Sixtra, Leoni Smits, Katherina Haxl op " The Golden Age od Opera " ESS 361( 2Lp's) 1966.
3) 1973 onder Dervaux met de Philharmony ORTF- Parijs met Alain Vanzo, Robert Massard, Jules Bastin, Uves Bisson, Jean Dupouy, Claude Melloui, Pierre Thau op " Unieke opera records UDRC/199 (2Lp's).
4) 2000 onder Gialuigi Gelmeti met het theaterorkest van Rome, met Cecilia Gasdia, Michele Kalmandi, Giogio Surjan, Gion Paolo Fiochi, Angel Pazos, George Petean en MARCO VINCO. op " Omega Opera Archief 4136 " .
Meest recente reacties
https://basiaconfuoco.com/2016/11/02/la-gazza-ladra/
ik deed nog een componist er bij
https://basiaconfuoco.com/2018/02/14/romeo-en-julia-van-gounod-bellini-en-zandonai/
https://basiaconfuoco.com/2020/06/24/zelmira-van-rossini-ontroerend-mooi-totaal-vergeten/?fbclid=IwAR2tRY4KPE3Qp0I8CRdBMVsD3skHGdKFB7aPCAxGgwgnxO-PxnVlJhAVHs8
Altijd weer bijzonder interessant, Gilbert. Wat de eerste opname betreft van José Van Dam (in 'Deh vieni a la finestra' van Mozart): ik hoor de originele versie, met pizzicato-orkest en mandoline solo